Was de Barmhartige Samaritaan echt een nette vent?
Inleiding tot de CCIV cursus november 2017
Auteur: ds. Peter Korver
Introductie
Het lijkt alsof deze cursus over een bekend Bijbelverhaal gaat, de Barmhartige Samaritaan. Maar het gaat daar niet in de eerste plaats over en het gaat over veel meer. De gelijkenis is bijna 2000 jaar oud, maar we geven hem een plaats in de ontwikkelingsgang die de mensheid heeft doorgemaakt in de laatste 70.000 jaar. De aanleiding is het verschijnen van enkele belangwekkende boeken over de evolutie van de mens en de betekenis die godsdienst daarbij heeft gespeeld: Het Oerboek van de mens. De evolutie en de bijbel; Sapiens en Homo Deus.
‘Zeventigduizend jaar geleden was Homo sapiens nog een onbeduidende diersoort die zo’n beetje zijn eigen gangetje ging in een uithoek van Afrika. In de millennia daarna veranderde hij zichzelf in de absolute heerser van de planeet en de grootste nachtmerrie van het ecosysteem.’
Klik op de figuur en je komt in de serie foto’s van de eerste avond.
Onderaan het scherm (beweeg de muis daar heen) zie je pijltjes
die de weg wijzen door het “album”.
Individuele foto’s kun je downloaden.
Grote groepen door grote illusies
Pas toen we gemeenschappelijke illusies kregen, konden groepen groter dan honderd à tweehonderd mensen met elkaar samenwerken en echte macht ontwikkelen, schrijft Harari in zijn nieuwe boek Homo deus. Honderd à tweehonderd is ongeveer de grens van het aantal mensen dat je persoonlijk kunt kennen. Chimpansees kunnen óók goed samenwerken, maar hun groep kan nooit groter worden dan het aantal dieren dat zij persoonlijk kennen. Maar wij mensen hebben religies en andere groepsidentiteiten, waardoor we veel gemakkelijker vreemden zullen helpen en met hen samenwerken. Voor het hogere doel. Zo bouw je uiteindelijk een wereldrijk op. Sumeriër helpt Sumeriër, samen voor de god Enlil! Fransman met Fransman, voor de republiek! De mannen van Shell staan samen pal voor olie. Ook al kennen ze elkaar niet persoonlijk.
En het pijnlijke is, schrijft Harari, het ‘Hogere Idee’ dat leidt tot de beste samenwerking en het meeste succes in de wereld, hoeft helemaal niet objectief beter te zijn dan het ‘verliezende’ idee. Welbeschouwd gaven bijvoorbeeld het oude polytheïsme en animisme een betere beschrijving van de werkelijkheid dan het meer succesvolle christendom. Een wereld waarin ontelbaar veel verschillende krachten (goden) gebeurtenissen veroorzaken zonder veel onderlinge samenhang, is een realistischer idee dan de opvatting dat alles geleid wordt door één god, waarbij de ‘zondige’ mensen ook nog eens de schuld krijgen van rampen waar ze in werkelijkheid helemaal geen grip op hebben: ziekte, armoede, sterfte.
Maar de wereld staat nu wel vol met kerken. Het lot van de mensen is dat zij de doelen gaan nastreven van het samenballende idee dat hen op dat moment het best laat samenwerken. Dit proces van samenwerking op basis van gemeenschappelijke ficties beschreef Harari al in zijn bestseller Sapiens, die hem in 2014 wereldfaam bracht.
Van Homo sapiens naar Homo Deus
Met Homo Deus richt hij zich op de toekomst. Met zijn kenmerkende vermenging van wetenschap, geschiedenis en filosofie onderzoekt Harari de dromen en nachtmerries van de eenentwintigste eeuw – van onsterfelijkheid tot kunstmatig leven. Hij stelt fundamentele vragen: Waar gaan we naartoe? Hoe beschermen we onze kwetsbare wereld tegen onze eigen verwoestende krachten? En als we in staat zijn door technologische vooruitgang ons lichaam en onze geest te verbeteren, wat gebeurt er dan met de mensen die zich niet laten upgraden? Wat voor sociale gevolgen zal deze tweedeling hebben? Volgens Harari is het essentieel om meer te begrijpen van de technologische revoluties om ons heen, anders hebben we geen invloed op de koers van onze toekomst. Dit is de volgende stap in onze evolutie. Dit is Homo Deus.
De Bijbel als voetafdruk van de neolithische revolutie
Binnen de geschiedenis van de ontwikkelingsgang van de mens is de bijbel een bijzonder boek. Een boek dat echt niet alleen interessant is voor kerkelijke en gelovige mensen. Het onthult ons veel over de mens, over de ernstige pogingen van de mensheid om te gaan met de beproevingen van het leven. Het onthult ons misschien meer over de mens dan over God. Het Oerboek heeft niet een theologische invalshoek, maar biedt de laatste inzichten vanuit de evolutiebiologie, archeologie en vergelijkende godsdienstwetenschappen. De schrijvers zijn biologisch antropoloog en historicus. Geloof in bovennatuurlijke wezens heeft een belangrijk maatschappelijk nut: het helpt de mens het hoofd te bieden aan de bedreigingen voor zijn bestaan. Het stimuleert de bereidheid tot samenwerking en rituelen bevorderen de gemeenschapszin.
De bijbel onthult ons veel over hoe de mensheid de misschien wel grootste revolutie van zijn bestaan heeft ondergaan. We hebben het dan over de neolitische revolutie, die van de Nieuwe Steentijd, zo’n 12.000 jaar geleden, toen de mens overging van voedsel verzamelen en jagen naar landbouw en veeteelt, van een nomadisch bestaan van in groepen rondtrekken achter de kuddes aan, naar wonen op één vaste plek, in dorpen, dicht bij de akkers en de kuddes. Dit was de grootste gedragsverandering die een diersoort ooit heeft bewerkstelligd. Waarom was deze revolutie nodig? Na de ijstijden, 15.000 jaar geleden, veranderde het gebied tussen Nijl en Euphraat in een luilekkerland. Vanuit vaste kampen werd genoten van de overvloed. 12.000 jaar geleden veranderde dat door het klimaat of toedoen van de mensen. Er waren te weinig dieren over en rondtrekken was geen optie meer. Het verloren paradijs is de idee dat de natuur uit zichzelf, zonder menselijk toedoen, haar volle zegen uitstort. Verhalen als in de bijbel stellen ons in staat om veilig na te denken over de grote uitdagingen van de samenleving.
Was dit wonen op een vaste plek met landbouw en veeteelt een hele vooruitgang? Ja, een succesverhaal, omdat de wereldbevolking groeit van vier miljoen naar acht miljard mensen. Ja, voortaan konden er voedselvoorraden komen, konden er mensen vrijgesteld worden voor wetenschap, voor lezen en schrijven, kwamen er steden, koningen, handel, kunst. Maar er waren ook nadelen, grote nadelen. Van kleine rondzwervende groepen waar iedereen elkaar kent, leeft de mens nu in grote anonieme samenlevingen, waar de sociale verschillen sterk toenemen. Er komen rijke en arme mensen. De nieuwe idee van eigendom ondermijnt de solidariteit van de oermens. Er komen oorlogen. Het geweld wordt een alledaags verschijnsel, de mensen worden kleiner, er is vaker honger, er komen ziektes en mensen sterven jonger. Door het domesticeren van wilde dieren kunnen ziekteverwekkers overspringen van huisdieren op mensen en komen er besmettelijke ziektes. Het bezit van onroerend goed en land zorgt voor onrechtvaardigheid en onderdrukking. Er komt onderdrukking van de vrouw. Voor de jager-verzamelaars is samenwerking alles, solidariteit een levensverzekering. Ook vrouwen worden bezit. Zonen blijven bij vaders, vrouwen moeten van elders komen. Een maagd was soa-vrij.
De mens en zijn drie naturen
In de dierenwereld passen soorten zich aan bij veranderingen in de omgeving. Bij de biologische evolutie past erfelijk materiaal zich aan bij nieuwe ecologische uitdagingen. Maar dat duurt lang, te lang voor de mens, die de ijstijden en de landbouwrevolutie niet zou hebben overleefd. Die zouden hem fataal geworden zijn. Hij heeft gelukkig niet hoeven wachten op genetische aanpassing. Hij onderscheidt zich van andere primaten omdat hij uitvindingen kan doen en doorgeven. Daardoor kan hij zich aanpassen aan nieuwe leefomgevingen.
De mens heeft drie naturen. De eerste betreft onze aangeboren gevoelens en reacties, zoals liefde van ouders voor hun kinderen, angst voor onbekenden en zorg om de eigen reputatie. Het is onze natuur-natuur. De tweede natuur is de cultuur-natuur, gebruiken, religie, fatsoensregels. De derde natuur is de verstand-natuur. Regels die verstandig zijn om na te leven. Goede voornemens met het nieuwe jaar. Rationeel, maar haaks op onze eerste natuur. De derde natuur doet ons wel succesvol overleven.
De bijbel weerspiegelt de veranderingen binnen de evolutie van de mens en hoe onze drie naturen een rol spelen als wij ons moeten aanpassen. Onze natuur-natuur vinden we beschreven in verhalen over onze keus voor onze eigen families, ons eigen volk, onze angst voor vreemdelingen, onze wrok, woede en geweld. Onze cultuur-natuur, over volksgeloof, bijgeloof, bezweringen. Onze derde natuur zorgt voor een intellectuele en institutionele religie. Er zijn 613 ge- en verboden en al het onheil dat ons treft is een straf van God als wij ons er niet aan houden. De Thora beschermt de samenleving, de psalmen presenteren ons God als privéhelper van de mens. Religie is een cultureel beschermingssysteem en de psalmen vervolmaken dat systeem. De intellectuele en de intuïtieve religie worden tot één geheel samen gesmolten.
Het Nieuwe Testament: de hoop op verlossing
Het succes van het christendom komt na de ondergang van het Palestijnse jodendom ten tijde van de Joods-Romeinse oorlog (66-70/74) en voorts als de Romeinse keizer Constantijn voor het christendom kiest in 313.
Bij jager-verzamelaars is de gulden regel (doet wat gij niet wilt dat u geschiedt ook een ander niet) nog automatisch, maar in de grootschalige, anonieme samenleving zorgt God voor de sociale lijm. Jezus’ zending gold Israël, heb uw naaste lief is een recept voor sociale cohesie binnen Israël en niet voor verbinding tussen de volken. Men is op elkaar aangewezen en daarom altijd bereid tot vergeving. Consequent neemt Jezus stelling tegen de rijken. Ze zijn een gevaar voor de maatschappelijke cohesie. Jezus probeert de op gelijkheid en gerechtigheid berustende wereld van de jagers-verzamelaars te herstellen. Met genezingen en betrokkenheid bij achtergestelden scoorde hij in een tijd van ellende. Jezus vertegenwoordigt de God van de Psalmen en niet de God van de Thora.
Het christendom dankt zijn succes aan het tweevoudige karakter, ze voldoet aan de intuïtieve zowel als aan de intellectuele behoeften, aan de behoefte van de individuele, zoekende, angstige mens, als aan de behoefte van een gemeenschap om te overleven. Volk en elite komen aan hun trekken. Heidense goden leven voor zichzelf, deze God heeft een plan voor eeuwig heil van de mensheid. De oude goden straften willekeurig, de God van de christenen oordeelde elk individu aan het einde van zijn leven. Jezus is het losgeld waarmee God de mensheid vrijkoopt uit handen van de duivel. Wat Jezus preekt en wat het christendom gelooft is niet hetzelfde. Jezus is niet de grondlegger van het christendom.
Twee Jezussen in het NT: de onverbiddelijke rechter van het laatste oordeel en de liefhebbende vriend van zondaars die bereid is te vergeven. Ze zijn samengesmolten tot één gestalte, een mens die lijdt. Hij is kwetsbaar, deerniswekkend, mens, en hij is solidair met al die andere lijdende mensen. Met ons als individu, met ons als mensheid. Dat weerspiegelt zich in de gelijkenissen waarin hij spreekt, zoals die van de barmhartige Samaritaan.
De barmhartige Samaritaan
De barmhartige Samaritaan is een van de bekendste verhalen uit de Bijbel. In deze wereldberoemde gelijkenis laat Jezus Christus ons zien dat naastenliefde het allerbelangrijkste is voor God.
Jezus Christus vertelde de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan om ons duidelijk te maken dat God het niet belangrijk vindt hoe religieus of spiritueel we zijn, hoeveel we van de Bijbel weten of hoe diep ons theologisch inzicht is. Het enige wat werkelijk telt voor God, is of we in ons dagelijks leven omzien naar de mensen in nood, die op ons pad komen
Naardense Bijbel : lees Lucas, hoofdstuk 10 verzen 25 tot 37
De barmhartige Samaritaan is geen verhaal over wat er in de werkelijkheid is gebeurd, het is een parabel, een gelijkenis, die Jezus heeft bedacht als onderdeel van de theologische discussie die hij aan het voeren is met een wetgeleerde. Die heeft hem daartoe uitgedaagd. Het begint met: Toen stond zomaar een wetgeleerde op. Uit respect voor zijn leermeester stond een leerling in het nabije oosten altijd op bij het stellen van een vraag. Bovendien spreekt de wetgeleerde Jezus aan als meester, als rabbi. Het is een titel, die op de wetgeleerde zelf ook van toepassing is. Zo begint hij op voet van gelijkheid het theologische steekspel. Waar gaat het om?
De wetgeleerde vraagt wat hij moet doen om het eeuwige leven te krijgen. Hij vraagt het, terwijl het voor hem geen vraag is. Hij weet wat het juiste antwoord moet zijn. Gezaghebbende schriftgeleerden hielden de mensen voor dat je het eeuwige leven alleen verkrijgt door heel precies de geboden te onderhouden. En daarvan zijn er 613. Nu heeft men de indruk gekregen dat Jezus op een ander standpunt staat, dat hij het strikte naleven van die regels niet het allerbelangrijkste vindt, dat hij vrienden is met de zondaars. Voorwaar, Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods (Mat 21:31). Die houden zich niet aan vele geboden. Gaat Jezus, nu hij daarnaar gevraagd wordt, scharen aan de kant van de wettelozen of aan de kant van de wetgeleerden? In de taal van het Oerboek: sluit Jezus aan bij de intuïtieve godsdienst van gewone, kwetsbare mensen, die van persoonlijke nood, die we vinden bij de God van de Psalmen of sluit hij aan bij de institutionele en intellectuele godsdienst van de Thora. Jezus stelt een tegenvraag: hoe lees jij in de Thora hoe je het eeuwig leven bereikt? De wetgeleerde heeft zijn antwoord klaar. Hij verbindt twee thora-teksten met elkaar. Deut 6:5, Liefhebben zul je de Ene, je God, met heel je hart, met heel je ziel en met al je macht. De andere is Leviticus 19:18, Liefhebben zul je je naaste, zoals jezelf. Jezus is het met hem eens. Zijn tegenstrever spitst zijn vraag toe door te zeggen ‘maar wie is mijn naaste’. Ook hier weet hij zelf wel wat het goede antwoord moet zijn dat Jezus moet geven. De rabbijnen waren van oordeel dat uitsluitend de joden tot de naasten gerekend konden worden. Dat lazen ze in Lev 19: 17-18, Wees niet haatdragend tegen uw broeder. Neem geen wraak op een volksgenoot en koester geen wrok tegen hem. Bemin uw naaste als uzelf. Hier zien we in de visie van het Oerboek de regel van de naastenliefde als middel om de eensgezindheid en de samenwerking binnen de groep te bewaren en daarmee de overlevingskans. Beperkt Jezus zich ook tot de liefde voor het eigen volk of maakt hij deze regel van de thora ondergeschikt aan een universele naastenliefde?
Zijn antwoord is een parabel. Van een abstracte discussie op institutioneel en intellectueel niveau worden we door Jezus naar een intuïtief, een gevoelsmatig niveau gebracht van menselijk mededogen. Een man wordt door rovers overvallen op de eenzame weg van Jeruzalem naar Jericho, zo’n 28 km lang. Het is weg van de stad van de vrede, weg van de tempel, weg van Gods aanwezigheid, weg van de berg Sion en een afdalen, de weg naar beneden. Die is gevaarlijk voor reizigers, ook nu. Zomaar een mens daalde af van Jeruzalem naar Jericho. Rovers springen uit het struikgewas tevoorschijn en slaan de eenzame reiziger tot bloedens toe, roven zijn bezittingen en laten hem halfdood aan de kant van de weg liggen. Zomaar een priester een priester daalt af langs dezelfde weg. Hij is in Jeruzalem geweest, hij heeft daar God gediend. Wat een geluk dat hij juist op dit moment langs komt, de gewonde had niet kunnen denken dat er al zo gauw hulp zou komen. En de priester had niet kunnen denken dat hij na het dienen van God zo snel zou kunnen wijden aan het dienen van de naaste. Immers, gij zult de Heer uw God liefhebben en de naaste als uzelf? Een gelukkig toeval dat nu na het eerste gebod zich meteen ook het tweede aandient. . De priester kan het leven van die gewonde man redden en er zelf het eeuwige leven mee beërven. Maar hij loopt er met een grote boog om heen. En zo is het ook met de leviet, een knecht van de priester. Die moet in de tempel achter de priester aanlopen, en wat de priester doet, hij doet net zo. Waar de priester gaat, gaat ook de leviet, hij volgt hem als zijn schaduw. In dit verhaal volgt hij hem in de afdaling van Jeruzalem naar Jericho en in het voorbijgaan van de bloedende man.
De priester gaat voorbij, de leviet gaat voorbij.
Maar een Samaritaan die op reis was niet. Hij daalt niet af. Hij is gewoon op reis. Hij heeft in Jeruzalem ook niets te zoeken. Samaritanen hebben hun eigen heilige plek, ergens anders, in Samaria, op de berg Gerizim. Als Jezus hem ineens invoert in zijn vertelling, zullen de wetgeleerde en de andere joden die staan te luisteren een gevoel van afkeer niet kunnen onderdrukken. Hun afkeer van Samaritanen is groot. De joden kunnen de Samaritanen niet anders zien dan als een minderwaardig bastaardvolk. Zij stammen af van het gewone, arme volk dat niet werd meegenomen door de Babyloniërs in ballingschap en die zich vermengd hadden met de Babylonische bezetters. De joden die terugkeerden uit de ballingschap hadden de thora opgeschreven en hadden de zuivere overlevering. De Samaritaan ziet de gewonde, hij ziet het gevaar, als de rovers nog in de buurt zijn, zullen ze hem vast niet ontzien, het kan hem ook overkomen, maar hij weet wat hem te doen staat. Hij zal gedacht hebben: ik wou dat hij er niet gelegen had, maar toen hij er lag, lag hij er voor mij. De gewonde man was letterlijk op zijn weg gekomen en de Samaritaan werd met ontferming bewogen, ging naar hem toe, verbond zijn wonden, zette hem op zijn rijdier en bracht hem naar een herberg om daar te verzorgen. En hij weet dat verdere hulp nodig is, want de gewonde man kan niet zijn verblijf in de herberg betalen, hij is immers van alles beroofd. Dus de Samaritaan zorgt ook voor hem voor de komende tijd als hij er zelf niet is. En nu komt Jezus tot een antwoord op de vraag van de schriftgeleerde wie dan wel zijn naaste is. Je verwacht dat Jezus zegt: degene die op jouw weg komt en jouw hulp nodig heeft, die is je naaste. Maar hij antwoordt met de vraag: wat denk je, wie van deze drie, de priester, de leviet, de Samaritaan is de naaste geworden van de man die in handen van rovers was gevallen? Dat is verrassend. De vraag van de schriftgeleerde wordt door Jezus omgedraaid. Niet een ander is je naaste, jij bent zelf de naaste van een ander. De naaste is niet degene die jouw hulp behoeft, de naaste ben jij als je je ontfermt over iemand die jou nodig heeft. ‘Wie van deze drie is de naaste geweest van de gewonde man?’ vraagt Jezus. De Samaritaan. Dat antwoord verwacht je nu dat de wetgeleerde zal geven, maar die kan die naam niet over zijn lippen krijgen. Hij zegt ook niet: degene die als derde langskwam. Hij zegt: hij die hem barmhartigheid, ontferming heeft betoond. Dat zijn woorden die de bijbel alleen maar kent van God. Hij is de barmhartige, degene die mij barmhartigheid bewijst. En wie is de naaste? Hij die mij in Gods naam barmhartigheid bewijst.
Epiloog
Het verhaal is nog niet uit. De priester had een volgeling, de leviet en de een liep voorbij en de ander volgde hem daarin. De Samaritaan krijgt ook een volgeling, iemand die in zijn voetsporen treedt. Want Jezus zegt tegen de wetgeleerde: Ga voort en doe jij evenzo. De wetgeleerde ging uit van zichzelf: hoe kan ik eeuwig leven en wie is dan mijn naaste die ik nodig heb om eeuwig gelukkig te worden? Jezus kiest een ander uitgangspunt, dat van de ander, dat van de slachtoffers. Jij moet er zijn als een naaste van degenen die je nodig hebben.
Nu terug naar de vraag in de titel: was die barmhartige Samaritaan echt zo’n nette vent ? De vraag wordt natuurlijk nog niet beantwoord in deze inleiding. De inleiding mag natuurlijk niet vooruitlopen op de conclusie die u zult trekken bij het slot van de derde bijeenkomst. De vraag aan u op dit moment: handelde de Samaritaan geheel uit onzelfzuchtige motieven, uitsluitend gericht op het welzijn van zijn naaste, de man die halfdood langs de weg lag? Vanuit het evangelie verwacht je dat Jezus dat van je vraagt. Vanuit de evolutiebiologie zijn er wellicht andere en onbewuste redenen, die de Samaritaan aanzetten tot het bieden van hulp.
Literatuur
- Carel van Schaik en Kai Michel, Het Oerboek van de mens. De evolutie en de bijbel (2016)
- Yuval Noah Harari (2016); Homo Deus; Uitgeverij Thomas Rap
- Pieter Oussoren, De Naardense Bijbel (2005)
- Nico ter Linden, Het verhaal gaat…, deel 6 (2003)
- Mulder, Lucas II. Een praktische bijbelverklaring (1988)