Evolutie en Geloofsvraagstukken

 

CCIV-2015-10-2-04WEBWaar Reinoud Slagter zich bezig hield met de vraag of er meerdere universa mogelijk zijn naast het onze, daar concentreerde Karel van Dam zich in zijn lezing op de ontwikkeling van het onze. Hoe we het ook mogen voorstellen, in het begin – miljarden jaren geleden – bestond ons heelal uit een ongedifferentieerde, chaotische (punt)massa. Na een expansieve uitbreiding ontstonden er lokale onregelmatigheden in de verdeling van de materie, sterke verdichtingen (melkwegen) en gebieden met een zeer dunne (intergalactische) ruimte. Dat er iets in die richting gebeurde valt te berekenen, CCIV-2015-10-2-01WEBmaar het hoe, waardoor en waarom is grotendeels onduidelijk. De werkelijkheid gedroeg zich deels georganiseerd en in het jargon van bepaalde wetenschappen werd hiertoe een verschil gemaakt tussen de ongeorganiseerde energierijke zg. entropische en de meer gestructureerde informatierijke zg. negentropische gebieden. In de negentropische gebieden gaat energie verloren (wordt minder vrij bruikbaar) en in de entropische gebieden groeit de vrij bruikbare energie navenant. Wij betitelen dat als de wetmatigheid van behoud van de totale energie. De spreker betoogde dat bij elke stap in de ontwikkeling – die wij vanaf het ontstaan van leven aanduiden met ‘evolutie’ – deze basisprincipes blijven gelden van melkweg tot zon en tot planeten en op de aarde als planeet: tot planten, dieren en mensen. Dat geldt niet alleen voor de fysieke ontwikkeling, maar ook de spirituele: “er is geen levende materie zonder geest”, aldus de spreker.

CCIV-2015-10-2-09WEBHoe leven zichzelf organiseert of dat er toch externe krachten werken is geen uitgemaakte zaak. In de biologie sprak Darwin over toevallige variaties als bron van ontwikkeling en Lamarck over verworven eigenschappen. Ontwikkeling vindt alleen maar plaats als dat voordelig is voor het overleven van de soort. Sturende kracht in de organisatie van leven is het DNA molecuul, dat zich op een regelmatige manier ontwikkelde van het kleincellige gist tot het hypercomplexe zoogdier. Zo ontwikkelden zich ook de zintuiglijke vermogens, eerst op zichzelf staand, maar allengs vervlochten (de hersenen), die het mogelijk maakten om de situatie hier en nu te vergelijken met een meer ideale situatie. Bij de reptielen als laagste dierlijke levensvorm is dit vastgelegd in de kleine hersenen, die aanleiding geven tot instinctieve reacties. Bij de zoogdieren groeit zo een hersengebied dat de reactie kleurt met een arsenaal aan emoties, vastgelegd in de middenhersenen (het limbisch circuit). En bij hogere zoogdieren ontwikkelden zich daar bovenop de grote hersenen, die bij de mens tot een uiterst complex geheel uitgroeiden (ons verstand). Het bijzondere van het menselijk brein is nu dat die drie soorten hersenen – reptilische -, zoogdier- en grote hersenen – op elkaar gestapeld zijn en alle drie, afzonderlijk of in interactie, aanleiding geven tot reacties op prikkels uit de buitenwereld of de eigen binnenwereld. Zo definieert Van Dam de (menselijke) geest als een groep cognitieve eigenschappen die bewustzijn, waarneming, denken, oordelen en geheugen mogelijk maken. Op die wijze kan er ook een interactie tussen mensen (en sommige hogere diersoorten) ontstaan, die in een vastgelegde vorm (gewoontes, regels, verhalen en symbolen) als cultuur wordt betiteld. Wetenschappen (natuurwetenschappen, sociale wetenschappen en theologie, net als religie) zijn zingevende verhalen. Maar de herkomst van alles blijft een mysterie, aldus Van Dam, zoals ook een Schots meisje in een ‘brief aan God’schreef: Aan God. Hoe bent u uitgevonden? Waarop de Anglikaanse aartsbischop (voor God) antwoord gaf: “Niemand heeft me uitgevonden – maar veel mensen hebben mij tot hun verrassing ontdekt” Of zoals Van Peursen schreef over het godsbesef: “Hij is het weer”.

 

Henk-Jan Rebel

CCIV-2015-10-2-03WEB CCIV-2015-10-2-11WEB

TERUG NAAR GELOOF EN WETENSCHAP